Afgerond

1. Start op korte termijn een discussie over de gewenste onafhankelijke besluitvorming over de Waddenfondsmiddelen. Dit kan bijvoorbeeld binnen het huidige model van verlengd provinciaal bestuur door de Kwaliteitscommissie een bindend advies te laten uitbrengen over subsidieaanvragen die betrekking hebben op majeure projecten waarvan AB en DB alleen met zwaarwegende argumenten mogen afwijken. Ook denkbaar is dat de huidige bestuurlijke constructie ter discussie wordt gesteld. Onderzocht kan dan worden hoe het Waddenfonds op een andere manier dan de huidige gemeenschappelijke regeling vorm gegeven kan worden. Hierbij is onder meer te denken aan een stichting of een provinciale verordening die het mogelijk maakt om externe onafhankelijke bestuurders te benoemen.

2. Stel als kader voor het Waddenfonds dat op de inhoud van voortgangsrapportages van subsidieontvangers moet worden gereageerd. Voorts is het wenselijk dat vertegenwoordigers van het Waddenfonds frequent in contact treden met de subsidieontvangers en de gesubsidieerde projecten  bezoeken. In beide gevallen dienen gemaakte afspraken te worden vastgelegd en gearchiveerd zodat daar later op kan worden teruggekomen.

3. Neem het besluit dat voor 1 mei 2018 er een monitoring- en evaluatiesysteem moet zijn vastgesteld, dat inzicht geeft in de mate waarin gesubsidieerde projecten (zowel majeure als thematische projecten) bijdragen aan de Waddenfondsdoelen. Het ligt dan voor de hand dan AB en DB van het Waddenfonds de opdracht geven aan de Waddenacademie verstrekken om zo'n monitoring- en evaluatiesysteem te ontwikkelen en te onderhouden. In de subsidieafspraken dient dit te worden opgenomen.

4. Neem het besluit dat subsidieaanvragen die bijdragen aan de Waddenfondsdoelen op gelijke wijze dienen te worden behandeld. Het verschil in beoordelingsregime tussen de zogenoemde majeure projecten uit het Investeringskader van de provincies en de aanvragen van thematische projecten van derden en van gemeenten dient te verdwijnen.

5. Heroverweeg eerdere besluitvorming over de organisatiekosten naar rato van het Waddenfondsbudget (in casu de 5%-norm). Ga bij de aankomende besluitvorming over de organisatiekosten van het Waddenfonds uit van de benodigde taken en de hierbij behorende werkzaamheden. Bepaal vervolgens welke competenties nodig zijn om deze taken op een goede wijze uit te voeren. Het is dus niet wenselijk om vooraf de organisatiekosten te maximeren op een bepaald percentage, maar om een taken-middelen discussie leidend te laten zijn in het streven om het Waddenfonds toe te rusten voor een doelmatige uitvoering van haar verantwoordelijkheden.

6. Volg de (onder)uitputting van de Waddenfondsmiddelen en start uiterlijk in 2024 interprovinciaal overleg over de periode na 2026. In dat overleg dient rekening te worden gehouden met een structurele onderuitputting van het Waddenfonds en met de investeringsbehoefte van het gebied. Entameer daarover tijdig overleg met de betrokken minister(s).

7. Laat vastleggen op welke momenten de Staten inhoudelijk worden geïnformeerd over de voortgang van projecten (output) en de realisatie van de Waddenfondsdoelen (outcome). Dit laatste kan bijvoorbeeld door te bepalen dat vanaf 1 januari 2019 inhoudelijke tussentijdse evaluaties van de bijdrage van gesubsidieerde projecten aan de Waddenfondsdoelen zullen plaatsvinden.

8. Voorts geeft het rekenkameronderzoek aanleiding tot de volgende verbeterpunten:
a. Zorg ervoor dat uiterlijk 1 maart 2018 het sanctiebeleid voor misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidie is vastgesteld.
b. Laat in de Jaarverslagen voor zowel de geweigerde subsidieaanvragen als voor projecten die niet tot uitvoering komen aangeven, wat de reden van afwijzing was en welk (type) projecten het betreft, zodat dit inzicht kan bijdragen aan betere subsidieverzoeken.
c. Indien de Staten een motie aannemen over het functioneren van het Waddenfonds die ook de beide andere provincie betreft, adresseer in die motie dan ook expliciet het AB van het Waddenfonds.